Fragment uit: De vlucht van de nachtegaal (Marlies De Munck)

De keizer en de nachtegaal

In het najaar van 1843 bezocht Hans Christian Andersen het pas geopende Tivoli-park in Kopenhagen. Onder de indruk van de oosterse motieven zette hij zich meteen aan het schrijven. Zo ontstond het sprookje van de Chinese nachtegaal.

Het gerucht deed algauw de ronde dat Andersen met dit verhaal de liefde wilde winnen van de beroemde operazangeres Jenny Lind. Voortaan werd Jenny door iedereen de Zweedse nachtegaal genoemd. Haar hart heeft hij nooit veroverd. Wel wist Andersen iets belangrijks te vatten over wat het betekent om muzikant te zijn.

In het sprookje hoort de keizer van China over het mooiste stemgeluid in zijn keizerrijk. De stem van de kleine nachtegaal. Hij stuurt zijn dienaren naar het woud bij de zee om het vogeltje te vangen. Voortaan mag het wonen in de wonderlijke tuinen van het paleis. Daar zingt het elke dag voor de keizer. Die is zo ontroerd door het gezang dat de nachtegaal een ereplaats krijgt aan zijn hof. De vogel komt in een eigen kooi terecht en mag tweemaal per dag vliegen aan zijden linten.

Op een dag krijgt de vorst een mechanische vogel van de Japanse keizer. Iedereen is meteen in de ban van dit kunstige, blinkende object. De nepvogel is gemaakt van goud en bezet met edelstenen. Hij zingt loepzuiver en zonder fout, maar wel altijd dezelfde melodieën. Er komen enkel walsen uit het toestel. Dat lijkt het hof niet te deren. Iedereen zingt mee. In al hun enthousiasme verliezen ze de echte nachtegaal uit het oog. Die vlucht meteen terug naar het woud.

De verontwaardiging over zoveel ondankbaarheid wordt snel getemperd door de muziekmeester. Hij overtuigt iedereen ervan dat de nepnachtegaal er niet alleen mooier uitziet, maar ook veel muzikaler is dan de echte. Zijn lied kun je bestuderen, zodat je precies weet wat er komt. Je hoeft enkel zijn mechaniek bloot te leggen om te begrijpen hoe de walsjes in elkaar steken. Dat vindt de geleerde een hele vooruitgang tegenover het onvoorspelbare gekwetter van de levende vogel.

De gouden vogel prijkt voortaan op een zijden kussen naast het bed van de keizer. De levende nachtegaal wordt verbannen uit het keizerrijk. Maar nadat hij onnoemelijke keren dezelfde deuntjes heeft voortgebracht, gaat de nepvogel stuk. Hij valt amper nog te herstellen. Voortaan mag hij niet meer dan eenmaal per jaar zingen.

Jaren later ligt de keizer op zijn sterfbed, geplaagd door visioenen. Hij smeekt de gouden vogel om een lied maar er is niemand om het mechaniekje op te winden. In stilte staart de Dood de keizer aan. Plots weerklinkt aan het raam een zoete, hoopvolle melodie. De kleine nachtegaal is teruggekeerd en weet met zijn betoverende lied de Dood te vermurwen. Het heerlijke gezang verjaagt alle geesten en doet het bloed van de keizer weer sneller stromen.

Pas nu voelt de keizer berouw. Hij wil zijn dankbaarheid tonen maar de nachtegaal weigert daar gebruik van te maken. Hij wil geen wraak op de nepvogel. Nog minder verlangt hij ernaar opnieuw in het paleis te wonen. Het mooiste geschenk, zo zegt de nachtegaal, waren de oprechte tranen van ontroering van de keizer. Hij belooft te blijven zingen, maar voortaan enkel nog in vrijheid.

Meer lezen? Bestel nu