In haar memoires vertelt de Franse schrijfster George Sand over een legendarisch geworden discussie met haar minnaar, de componist Frédéric Chopin. Hoewel niet zo bedoeld, is haar relaas de perfecte belichaming van een filosofisch probleem dat opduikt wanneer het over muziek gaat. Het verhaal gaat als volgt.
In 1838, bij het intreden van de winter, troonde Sand de ziekelijke Chopin mee naar Mallorca. Ze hoopte dat het warme klimaat hem zou aansterken, maar het verblijf viel grondig tegen. Het regenseizoen was begonnen en in het ongure weer begon Chopin de eerste tekenen van tuberculose te vertonen. Omwille van het besmettingsgevaar zat er voor de componist, de schrijfster en haar kinderen niets anders op dan te verhuizen naar een voormalig klooster, ver buiten de stad.
Daar werd Chopin, een gevoelig man, steeds meer gekweld door angsten en visioenen van geesten. Op een dag vertrok Sand met haar zoon Maurice naar de stad om inkopen te doen. Al gauw gingen de aanhoudende regenbuien over in een stevig onweer. Door het noodweer raakten Sand en haar zoon nog amper terug in het klooster. Na het laatste stuk blootvoets door de modder te ploeteren, kwamen ze pas aan in het holst van de nacht.
Ondertussen had Chopin zich grote zorgen gemaakt. Hij stelde zich de gevaren voor waaraan Sand en haar zoon blootgesteld waren, en vergleed in een vreemd soort van trance. Bezeten door de gedachte dat ze overleden waren, praatte hij zich de overtuiging aan dat hij zelf ook dood was. In een angstdroom zag hij zichzelf liggen in een meer, verdronken, terwijl dikke, ijzige druppels gestaag op zijn borst vielen. Onder invloed van dit visioen nam hij plaats aan zijn piano en componeerde een prelude die hij aan Sand voorspeelde toen ze eindelijk weer thuiskwam.
Wanneer Sand het muziekstuk hoorde, herkende ze in het ritmische patroon van de aanhoudend herhaalde noot meteen het tikken van de regen. Maar toen ze de componist daarop wees, ontkende hij dat hij dat gehoord had. Hij wond zich bovendien fel op dat Sand zijn prelude voorstelde als een ‘imitatieve harmonie’: een muziekstuk dat louter iets zou nabootsen. Met alle macht keerde hij zich tegen deze naïeve opvatting van muziek. Alsof het enkel een imitatie van de natuur voor het oor was!
In haar memoires geeft Sand hem volledig gelijk. Veelzeggend voegt ze echter toe: ‘Zijn compositie van die avond was vol van regendruppels die weergalmden op de welluidende dakpannen van het klooster. Maar ze waren vertaald door zijn verbeelding en door zijn zang in tranen die uit de hemel op zijn hart vielen.’
Eigenlijk waren de componist en de schrijfster het dus nog steeds oneens over de filosofische grond van de zaak. Wat kan een muziekstuk uitdrukken? Wat is de precieze betekenis van muziek en (hoe) kunnen we die onder woorden brengen? In dit geval: kan puur instrumentale muziek wel of niet iets buitenmuzikaals zoals regendruppels uitdrukken? Zo ja, hoe kunnen we dat zeker weten? Het gaat namelijk om muziek zonder woorden, dus louter klanken.
Geïnspireerd door deze anekdote gaf dirigent Hans von Bülow later de bijnaam ‘Regendruppelprelude’ aan een van de vierentwintig preludes uit de cyclus opus 28. Het was, meer bepaald, de vijftiende prelude die onder die naam wereldberoemd werd. In de repetitieve noot die doorheen het hele stuk weerklinkt, herken je inderdaad makkelijk het ritmische tikken van de regen. Je kunt je dus terecht afvragen wie uiteindelijk gelijk kreeg: de componist of de schrijfster? Wie heeft het laatste woord over de ware betekenis van een muziekstuk: de muziek of de taal?
Meer lezen? Bestel nu