Fragment uit: Waarom Chopin de regen niet wilde horen (Marlies De Munck)

De strijd wordt heviger

Terwijl de esthetica in de loop van de achttiende eeuw evolueerde tot een volwaardige tak van de filosofie, steeg de muziek nog niet meteen in filosofisch aanzien. Aan de ene kant genoot ze niet langer de status van een wiskundige discipline, en aan de andere kant werd ze nog niet als een volwaardige kunstvorm beschouwd. Nu ze in het vaarwater van de taal was terechtgekomen, moest ze zich bewijzen als een expressief medium.

Zo belandde de zuiver instrumentale muziek steevast onderaan in de rangschikking van de kunsten, waarmee esthetici zich toen graag bezighielden. Terwijl literatuur en poëzie in de ogen van de filosofen op de meeste bijval konden rekenen, leek muziek een ‘nietszeggende’ kunst. Meer dan enkele standaard­affecten leek zij niet te kunnen weergeven, terwijl de andere kunsten tot zoveel meer nuance en precisie in staat waren.

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat muziek nauwelijks aan bod komt in de beroemde Kritik der Urteilskraft (Kritiek van het oordeelsvermogen, 1790) van Immanuel Kant. Wanneer hij ze toch vermeldt, is het niet als een van de kunsten, maar als een ornament – als ‘tafelmuziek’ om feestelijkheden op te luisteren. Volgens Kant brengt muziek enkel zintuiglijke sensaties teweeg bij de luisteraar, in plaats van de verbeelding te prikkelen en de geest te cultiveren.

Precies daarom twijfelt hij of muziek wel als een ‘schone kunst’ mag beschouwd worden, of dat ze enkel aanspraak kan maken op de status van ‘aangename kunst’. En zelfs dat laatste valt te betwijfelen. Niet alleen zijn muzikale impressies van voorbijgaande aard. Volgens de grote filosoof uit Koningsbergen mist muziek ook de gepaste mate van beschaving, omdat zij zich ongewild opdringt bij haar luisteraars, ook diegenen die daar niet om gevraagd hebben!

Kants bezwaren doen denken aan de twijfels van Augustinus en aan de politieke zorgen van Plato. Tegelijk doet het toch vreemd aan dat hij deze woorden schreef midden in een periode van buitengewone muzikale bloei. Het zijn de hoogdagen van wat later de ‘klassieke muziek’ zal genoemd worden. Een jaar na het boek van Kant, in 1791, overleed in Wenen de componist Wolfgang Amadeus Mozart. Net als zijn voorganger Haydn schreef Mozart tijdens zijn korte leven een indrukwekkend oeuvre bijeen, met een prominente plaats voor zuiver instrumentale muziek. Hij bracht muziekgenres zoals de symfonie, het solo-concerto, het strijkkwartet en andere vormen van kamermuziek tot volle ontwikkeling. Zo effende hij het pad voor de fenomenale evolutie van de instrumentale muziek in de negentiende eeuw. Deze muziek sprak direct tot de luisteraar, zonder gebruik te maken van gezongen teksten of andere gekende conventies. Het was louter de muziek zelf die hier ‘aan het woord’ was.

Deze paradox valt makkelijk af te doen als een voorbeeld van de typische wereldvreemdheid van filosofen. Kant heeft in zijn hele leven de provinciestad Koningsbergen nooit verlaten, en was wellicht gewoon niet op de hoogte van wat er zich afspeelde in het bruisende Wenen van zijn tijd. Maar toch staat er meer op het spel. Uit de scheeftrekking tussen theorie en praktijk valt namelijk veel te leren. Om dat te zien, is het belangrijk de verdere evolutie van de klassieke muziek onder de loep te nemen, en goed te kijken welke rol taal precies heeft gespeeld.

Meer lezen? Bestel nu