Fragment uit: Denken over liefde hoeft geen schrik aan te jagen (Hanne De Jaegher)

Hoe staat het met de liefde in de cognitiewetenschappen?

Hoe mensen elkaar kennen en begrijpen is in de cognitiewetenschappen lang uitgelegd aan de hand van de zogenoemde Theory of Mind. Deze wetenschappelijke benadering stelt dat iedereen een vooronderstelling in zijn hoofd heeft over wat anderen denken. Zo kun je het gedrag van de ander voorspellen en uitleggen.

Zo’n interne ‘theorie van de geest’ is een stelsel in je hersenen, dat in werking treedt wanneer je het gedrag van een ander waarneemt. Je vergelijkt die waarneming met wat je al hebt opgeslagen over de link tussen een bepaald gedrag en een bepaalde betekenis. Dat laat je weten wat de ander denkt, wil, gelooft of zal gaan doen. Het stelt je in staat om daarop te reageren.

Het idee dat mensen – en ook sommige andere dieren – zo’n theorie hebben, werd ontwikkeld in de vroege jaren tachtig.6 Verder leek de nieuwe hypothese nuttig om de sociale moeilijkheden en communicatieproblemen van mensen met autisme uit te leggen.7 Het idee is nog steeds erg invloedrijk, en een groot deel van de onderzoeken naar sociale cognitie neemt het nog altijd als uitgangspunt.

Maar tegelijkertijd is dat startpunt problematisch. De Theory of Mind -theorie veronderstelt dat de intenties van mensen verborgen zitten in hun hoofden. Dat de gedragingen van mensen, hun lichaamshoudingen, gezichtsuitdrukkingen, de geluiden die ze maken, enzovoort, op zich zonder betekenis zijn, en dat je ze ‘van buitenaf’ waarneemt. Waargenomen gedragingen zijn betekenisloos totdat je ze ontrafelt en er een invulling aan geeft. Je kunt de bedoelingen van mensen pas achterhalen wanneer je je Theory of Mind inschakelt.

Dat strookt echter niet met onze ervaring. Wanneer je iemand ziet lachen of huilen, weet je vaak onmiddellijk waarom dat gebeurt, en handel je daarnaar: je lacht mee, omarmt de persoon of biedt een zakdoek aan. Je hoeft niets te overwegen vóór je dit doet. Je reageert onmiddellijk, vanuit je buik, vanuit je hart. Je doet direct mee met de ander en zijn gedrag, of wordt er soms ook door afgestoten. Gedrag is niet iets wat eerst betekenisloos is, en waarvan je pas later de significantie invult.

Achter de Theory of Mind -theorie zit het idee van een diepe, haast onoverbrugbare kloof tussen mensen. Om elkaar te begrijpen moet je, zo zeggen de klassiekers, eerst zwaar hersenwerk verrichten. Fysiek, geestelijk of emotioneel contact hoeft er niet aan te pas te komen. Het volstaat om je in je hoofd terug te trekken en daar berekeningen uit te voeren (naar het welbekende model van een artificiële intelligentie, een computer dus). Op grond van die berekeningen zou je dan wat je innerlijk voelt naar buiten brengen en aan de ander laten zien. En dan is het aan hem of haar om hetzelfde proces te doorlopen.

Maar die kloof ervaar je meestal niet zo. Natuurlijk weet je soms niet goed wat er met een ander aan de hand is. Je kunt je ook stevig vergissen wanneer je iemands gedrag of situatie of woorden probeert te begrijpen. Toch is de oplossing niet om je in je eigen hoofd terug te trekken, en daar te zoeken naar verklaringen. Het is meestal veel effectiever om contact te maken met de ander. Om de verbinding te verdiepen. Om te vragen wat er scheelt, dichterbij te komen, soms letterlijk. Je trekt een wenkbrauw op, of legt een arm om zijn schouder.

Het probleem geeft goed aan waar de tekortkomingen van de huidige cognitiewetenschappen zitten. In het standaardmodel wordt cognitie ten eerste gezien als een individuele aangelegenheid. Andere wezens komen er zo goed als niet aan te pas. Je komt ze min of meer toevallig tegen, en die ontmoetingen maken geen werkelijk verschil in je capaciteiten, je intenties of je gemoedstoestand.

Ten tweede valt cognitie volledig terug te brengen tot hersenfuncties. Intelligentie zit in je hoofd, en dat hoofd is volledig en alleen verantwoordelijk voor je gedrag. De rest van je lichaam is niet meer dan een uitvoerder.

Een derde probleem is dat de cognitiewetenschappen en de filosofie van de geest uitgaan van een universele intelligentie, cognitie en lichaam. Dat wil zeggen: er is één model voor iedereen. Natuurlijk denkt niet iedereen hetzelfde, en hebben we allemaal verschillende capaciteiten. Iedereen staat ook anders in de wereld. Maar elk denken en zijn dat afwijkt van de zogeheten algemene, universele kenmerken van cognitie (dus logisch en rationeel denken, zoals een computer) wordt gezien als te corrigeren. Dat wil zeggen dat vrouwelijk denken, autistisch denken, dierlijke driften, artistieke expressie, liefhebben, en zelfs niet-westers denken, geen cognitie zijn. Zelfs niet intelligent.

Meer lezen? Bestel nu