Fragment uit: Hoe oud is jong? (Vanessa Joosen)

Hoe oud is jong?

Je maakt vandaag de dag nog zelden onopgemerkt een seksistische, racistische of homofobe opmerking. Emancipatiebewegingen hebben ons alert gemaakt voor vooroordelen tegenover vrouwen, personen van kleur en leden van de lhbti-gemeenschap. Dat bewustzijn helpt discriminatie de wereld niet uit, maar het is wel een belangrijke eerste stap.

Van gemeenplaatsen over leeftijd zijn we ons vaak minder bewust. We vinden het niet gek als mensen zich neerbuigend uitlaten over hun jongere zelf, grappen maken over hun eigen levensfase of bang zijn voor wat er gebeurt als ze ouder worden. Toch kun je maar beter opmerkzaam zijn voor opvattingen en verwachtingen rond leeftijd. Ze kunnen een grote impact hebben op de manier waarop je je leven invult en met andere mensen omgaat.

Sommige leeftijdsbepalingen zijn in wetten verankerd. Denk maar aan de leeftijd waarop mensen stemrecht krijgen, seks mogen hebben of alcohol mogen kopen. Daarnaast bestaan er talloze leeftijdsnormen die je leven mede reguleren: de leeftijd waarop je geacht wordt te kunnen fietsen of alleen te gaan wonen, bijvoorbeeld. Of het geschikte moment om te stoppen met studeren of werken. Sommige van die normen kun je koppelen aan een biologische of psychologische ontwikkeling. Andere lijken dan weer sterk cultureel bepaald of zelfs compleet willekeurig. Leeftijdsgebonden verwachtingen kunnen de mogelijkheden en vrijheden van mensen dan ook nodeloos beperken. Daarom is het belangrijk ze kritisch te bevragen.

Vooral over oudere mensen heersen veel negatieve verwachtingen. Sociologe Margaret Gullette wijst op de invloed van de zogeheten decline narrative. Dat is het idee dat de levenskwaliteit vanaf de middelbare leeftijd bergaf gaat en dat mensen ook steeds minder kunnen. Als iemand in zo’n neerwaartse spiraal gelooft, dan kan het een verwachting worden die zichzelf inlost.

Tijdens de coronapandemie leidde het idee dat oude mensen geen relevante bijdrage aan de samenleving kunnen leveren tot pijnlijke en onethische situaties. Hoewel ze vaker zwaar ziek werden en overleden door het virus, duurde het tot september 2020 vooraleer een bewoner van een verzorgingstehuis aan het woord kwam in een Belgisch actualiteitenprogramma. Dat was meer dan een halfjaar nadat de coronapandemie was losgebroken. Bovendien hadden toen al talloze jongere studiogasten hun mening gegeven over de beste aanpak van het virus bij oudere mensen.

Terwijl een zogeheten manel (een panel dat enkel bestaat uit mannen) op kritiek mag rekenen wanneer het over vrouwenkwesties gaat, is het nog wel gebruikelijk dat over oudere mensen vooral door jongere volwassenen gesproken wordt. Met zijn getuigenis kreeg de 89-jarige Roger Lybaert de hele studio muisstil. Toch zorgde zijn optreden niet voor een trendbreuk. Bij de massale coronabesmetting na het bezoek van een hulpsint aan een verzorgingstehuis in Mol in december 2020, hoorde je in het journaal wel de verontruste familieleden, maar niet de getroffen bewoners zelf. Gerontoloog Peter Janssen maakte dan weer de bedenking wat een sinterklaasfiguur in een verzorgingstehuis kwam doen. Was dat niet eerder een praktijk voor de kleuterschool?

Verkleutering en betutteling

Sociologen Jenny Hockey en Alison James wezen al in de jaren 1990 op parallellen tussen de omgang met oudere mensen en die met kinderen. Beide leeftijdsgroepen worden vaak benaderd vanuit wat literatuurwetenschapper Marah Gubar een ‘deficitmodel’ noemt. Bij kinderen benadruk je dan wat ze nog niet kunnen (en volwassenen wel), bij oudere mensen wat ze niet meer kunnen.

Gubar stipt aan dat het deficitmodel een risico inhoudt. Hoewel kinderen als nieuwkomers in het leven bepaalde kennis en vaardigheden nog moeten leren, kan het idee dat ze nog maar weinig weten of kunnen hun ontwikkeling afremmen. Wie vasthoudt aan een deficitmodel zal kinderen en jongeren minder kansen geven om hun vaardigheden te oefenen en verantwoordelijkheid te nemen. Ja, jongeren worden af en toe uitgenodigd om aan te schuiven bij maatschappelijke debatten. Denk bijvoorbeeld aan de klimaatcrisis. Maar toch neem je van jongere kinderen al snel aan dat ze onvoldoende geïnformeerd of bespraakt zijn om een gefundeerde mening te vormen en te uiten. Vanuit het ideaalbeeld van een onschuldige kindertijd schermen sommige volwassenen kinderen af van bepaalde kwesties. Dat versterkt juist de aanname dat ze onvoldoende weten. Bij oudere mensen houdt het deficitmodel een gelijkaardig risico in. Wie niet de kans krijgt om bepaalde vaardigheden te blijven gebruiken, zal ze mogelijk ook verliezen of angst hebben om ze nog in te zetten.

Denkers uit verschillende takken van de menswetenschappen pleiten voor een veelzijdiger perspectief op leeftijd. Zo stelt Gubar een andere visie tegenover het deficitmodel, dat de verschillen tussen kinderen en volwassenen (over)benadrukt. Haar visie gaat juist uit van de verwantschap tussen de verschillende generaties en hun gedeelde ervaring van het menszijn.

De Amerikaanse jeugdliteratuurwetenschapper Michelle Abate analyseert in dat verband enkele tendensen die ze recent opmerkte in de populaire cultuur. Ze wijst bijvoorbeeld op het plezier dat volwassenen scheppen in kleurboeken, met een heel segment aan producten die speciaal voor hen op de markt gebracht worden. Je kunt dat negatief als verkleutering zien. Die interpretatie gaat gepaard met de verwachting dat volwassenen zich met complexere of nuttigere activiteiten bezighouden dan kinderen. Vanuit de verwantschapsgedachte kun je echter stellen dat kleurboeken aan volwassenen de kans geven om creatief bezig te zijn zonder enig ander doel dan een tekening in te kleuren (en zelfs het product is mogelijk bijzaak). Zo kunnen sommige volwassenen zich blijkbaar net zo goed ontspannen als kinderen. Ondertussen oefenen ze hun fijne motoriek. Toch hoef je vanuit zo’n verwantschapsgedachte nog niet meteen een hulpsint uit te nodigen in een verzorgingstehuis. Volwassenen – ook oudere mensen – willen in hun volwassenheid erkend en gerespecteerd worden. De kans krijgen om los van leeftijdsbepalingen je ontspanning te kiezen kan bevrijdend zijn; betutteling is iets anders.

Kinderen en sommige oudere mensen hebben behoefte aan zorg en ondersteuning. Hierdoor ontstaat een spanningsveld tussen een mate van kwetsbaarheid en het recht om autonoom beslissingen te nemen. Dat spanningsveld uit zich bijvoorbeeld in de discussie over het covidvaccin voor kinderen (vanaf wanneer is iemand in staat om zelf te beslissen om zich al dan niet te laten vaccineren?) of euthanasie (tot wanneer kan iemand bewust kiezen om het leven te beëindigen?). Uit deze voorbeelden blijkt dat iemands leeftijd een lastig criterium is om te bepalen of iemand cognitief competent genoeg is om beslissingen te nemen. De inschatting van die competentie bepaalt soms hoeveel rechten en macht iemand krijgt. In het Verenigd Koninkrijk gebruiken dokters de term Gillick competence om aan te geven wanneer een kind matuur is om zelf medische beslissingen te nemen. Individuele verschillen wegen soms zwaarder door dan het aantal jaren dat iemand geleefd heeft.

Je kunt het belang dat onze maatschappij aan leeftijd hecht ter discussie stellen. In het onderwijs, bijvoorbeeld, geldt het geboortejaar van kinderen nog steeds als de voornaamste leidraad om diezelfde kinderen in leerjaren in te delen. De opvoedkundigen Joanna Haynes en Karin Murris pleiten voor een post-age-pedagogie die deze klassieke organisatie van klassen volgens leeftijd doorbreekt. In dat geval neem je eerder de interesses en vaardigheden van kinderen als leidraad. Ook volwassenen krijgen daarin een nieuwe rol. Door hun ervaring met filosoferen met kinderen, zien Haynes en Murris heil in methodes waarin je volwassenen níét voorstelt als leerkrachten die alle wijsheid in pacht hebben. Onderwijs is dan geen eenrichtingsverkeer waarbij volwassenen hun kennis doorgeven aan kinderen. Volwassenen kunnen zelf bijleren en groeien door hun contact met jonge mensen en net als kinderen genieten van spel en het ontplooien van hun creativiteit.

In de studie van de kindertijd pleiten onderzoekers uit diverse disciplines ervoor om kinderen niet alleen als becomings te benaderen, met het oog op wat ze zullen worden. Je moet ze ook als beings zien, dus met aandacht voor wie ze nu al zijn. Omgekeerd heb ik er in mijn boek Adulthood in children’s literature voor gepleit om ook in het volwassen leven een dynamiek en groeipotentieel te erkennen. Volwassenen worden vooral als beings gezien, maar ook zij zijn becomings, mensen in wording.

Wanneer je het deficitmodel loslaat en erkent dat elke levensfase voordelen, beperkingen en mogelijkheden tot groei heeft, en dat die kunnen verschillen per individu, dan kun je ervoor zorgen dat leeftijdsnormen de mogelijkheden van mensen niet nodeloos beperken.

Meer lezen? Bestel nu