Fragment uit: Hoe oud is jong? (Vanessa Joosen)

Leeftijd in jeugdliteratuur

Met dit boek wil ik bijdragen aan een groter bewustzijn van leeftijd, meer openheid over leeftijdsnormen en meer dialoog tussen verschillende generaties. Daarvoor richt ik me op mensen die zich dagelijks met zo’n intergenerationele dialoog bezighouden: auteurs van jeugdliteratuur. Sowieso zijn jeugdboeken een uitgelezen bron om leeftijd te onderzoeken. In de meeste verhalen spelen personages van diverse leeftijden een rol en bovendien gaan de boeken vaak over opgroeien en relaties tussen mensen van verschillende generaties. Via die verhalen krijgen lezers ideeën over leeftijd mee.

Daarbij moet ik enkele kanttekeningen plaatsen. Enerzijds kun je stellen dat boeken erg effectief zijn in het aanleren van ideeën over leeftijd (en gender, ras, sociale klasse, enzovoort) omdat de aandacht bij de lezer vaak meer gericht is op het verhaal en de stijl dan op de ideologie. Anderzijds stroken ideeën over leeftijd in fictie niet per se met de realiteit. Jeugdboeken mogen dan wel elementen uit de werkelijkheid gebruiken om een verhaal te vertellen, maar ze willen hun lezers ook boeien en een spannende of grappige plot bieden.

Zo merkt literatuurwetenschapper Maria Nikolajeva op dat kinderen in veel jeugdboeken aanzienlijk meer macht hebben dan in het echte leven. Ze zijn volwassenen vaker te slim af. Fictieve kinderen als Pippi Langkous of Pluk van de Petteflet slagen erin om alleen te wonen en volwassen figuren met slechte bedoelingen te verschalken. Zelfs de meest kwaadaardige tovenaars blijken niet opgewassen tegen de moed en het vernuft van Harry Potter, Ron en Hermelien. De verhalen zijn opgebouwd om de kinderen even te laten ontsnappen aan het echte leven en hun een voldaan gevoel te geven. De droom om grappiger, sterker en slimmer te zijn dan volwassenen draagt bij aan die voldoening.

Hoewel jeugdboeken geen weergave zijn van de werkelijkheid, worden ze wel gevoed door ideeën, verlangens en angsten uit die werkelijkheid, en geven ze haar uiteindelijk ook mee vorm. Leeftijd zit ook op een complexe manier verweven in het systeem waarin jeugdboeken functioneren. De auteurs van wie je de boeken in de bibliotheek en boekhandel vindt, zijn vrijwel allemaal volwassenen. Ook al zijn er heel wat kinderen en jongeren die verhalen schrijven, en slagen sommigen er ook in hun verhalen te publiceren (hetzij in boekvorm, hetzij online), toch zijn de meeste boeken die jonge lezers in handen krijgen geschreven door volwassenen. Die volwassen auteurs maken een inschatting van wat hun jonge lezers interessant vinden en intellectueel en emotioneel aankunnen.

Volwassen lezers van jeugdboeken

Maar de situatie is nog complexer, want de boeken worden niet alleen door kinderen of jongeren gelezen. Sommige volwassenen lezen mee vanuit hun beroep of rol als opvoeder. Denk aan uitgevers, recensenten, bibliothecarissen, leerkrachten, ouders, grootouders, enzovoort. Zij hebben een beeld van wat jonge lezers kunnen, willen en mogen lezen. Soms verschillen die volwassenen daarover van mening. Zo zijn er heel wat kritische stemmen die pleiten voor het verwijderen of herschrijven van koloniale passages in jeugdboeken uit het verleden, zoals Kuifje in Afrika (vroeger Kuifje in Congo) of Pippi Langkous in Taka-Tukaland. Tegenstemmen vinden dat niet nodig, hetzij omdat ze de ideologie niet problematisch vinden, hetzij omdat ze vinden dat kinderen er zelf afstand van kunnen nemen of er niet door gekwetst of beïnvloed zullen worden. Aangezien er binnen eenzelfde maatschappij volwassenen met uiteenlopende visies op leeftijd en opvoeding bestaan, kunnen kinderen dus ook met heel verschillende jeugdboeken in aanraking komen.

Er zijn ook volwassenen die jeugdliteratuur lezen voor hun eigen plezier. Enerzijds zie je dat de leeftijdsgrenzen tussen literatuur voor adolescenten, jongvolwassenen en volwassenen vervagen. Je hoort dan wel eens spreken van crossover -literatuur. Anderzijds kunnen volwassenen ook genieten van literatuur die voor kinderen en jongeren geschreven is. Sommige lezers vinden daar het avontuur, de humor, de fantasie en de levenswijsheid die ze in literatuur voor volwassenen missen.

Jeugdboeken spelen soms expliciet in op het volwassen deel van hun doelpubliek. Ze snijden dan bijvoorbeeld maatschappelijke kwesties aan of maken grapjes die boven het hoofd van jonge lezers gaan. Lewis Carroll dreef in Alice in Wonderland al de spot met wetenschappelijke theorieën en politieke figuren van zijn tijd. Meer recent gaf J.K. Rowling via de wrede figuur van professor Omber kritiek op de voorstanders van lijfstraffen op Britse privéscholen.

Hierbij moet je ook bedenken dat niet alle volwassenen dit soort verwijzingen oppikken. Veel hangt af van de voorkennis en de literaire bagage van lezers. Jeugdboeken kunnen volwassenen ook punten van herkenning bieden, en volwassenen kunnen er ook uit leren. Net zoals ze soms rolmodellen voor kinderen opvoeren of de gevolgen tonen van slecht gedrag, bieden jeugdboeken ook aan volwassenen fictieve personages om na te volgen of zich juist tegen af te zetten.

In Het boek van alle dingen, bijvoorbeeld, schept Guus Kuijer een contrast tussen de ouders van het hoofdpersonage, Thomas. De vader voedt zijn kinderen op volgens zijn interpretatie van Gods leer en vervreemdt van zijn gezin door zijn autoritaire stijl en het geweld dat hij daarbij gebruikt. De moeder is ook gelovig, maar toont vooral veel liefde en begrip, en staat open voor nieuwe tendensen in de maatschappij. Je kunt het boek lezen als een pleidooi voor een milde opvoeding waar ook volwassenen van kunnen leren.

Kort samengevat: jeugdliteratuur wordt soms door jonge auteurs, maar meestal door volwassenen geschreven; de verhalen gaan over personages van verschillende leeftijden en ook het leespubliek is divers, met kinderen en jongeren, maar ook volwassen lezers.

De opzet van dit boek

In dit boek ga ik na hoe volwassen auteurs van jeugdboeken omgaan met leeftijd op die verschillende niveaus. Daarvoor interviewde ik twaalf schrijvers: David Almond, Aidan Chambers, Anne Fine, Ed Franck, Guus Kuijer, Bart Moeyaert, Aline Sax, Hilde Vandermeeren, Joke van Leeuwen, Edward van de Vendel, Jacqueline Wilson en Anna Woltz.

Stuk voor stuk zijn het auteurs die zowel door volwassen jury’s zijn bekroond voor hun werk, als breed gelezen worden door kinderen en/of jongeren. De meesten schreven bovendien boeken voor kinderen van verschillende leeftijden én voor volwassenen. Ik ging specifiek op zoek naar auteurs die op heel jonge leeftijd debuteerden of die een lange schrijverscarrière achter de rug hebben. Tijdens hun schrijverschap is hun eigen leeftijd geëvolueerd. Sommigen zijn ondertussen een flink stuk ouder dan de lezers voor wie hun boeken in de markt gezet worden. Hoe slagen zij erin die afstand in leeftijd te overbruggen en verhalen te schrijven die jonge lezers aanspreken ondanks het leeftijdsverschil? Denken zij überhaupt na over het feit dat ze voor kinderen schrijven? Verder vroeg ik aan hen of, en hoe, hun eigen volwassenheid een plaats kreeg in hun schrijfproces en in hun boeken.

De opbouw van dit boek volgt de levensloop: ik begin bij auteurs die op jonge leeftijd debuteerden. Vervolgens schrijf ik over de manieren waarop schrijvers van jeugdboeken als volwassenen voeling proberen te houden met jeugd, en hoe ouderdom het schrijven van jeugdboeken kan beïnvloeden.

Door auteurs over hun eigen leven en werk te interviewen, ontstaat mogelijk de indruk dat ik een direct verband leg tussen biografie en fictie. In de literatuurstudie zijn wetenschappers terecht achterdochtig voor dit soort biografische literatuurkritiek. Daar zijn verschillende redenen voor. Zoals al gezegd, is literatuur geen directe neerslag van de realiteit en zelfs auteurs die autobiografisch schrijven doen dat met de nodige dichterlijke vrijheid en creativiteit. In dit boek gaat het bovendien over jeugdliteratuur. Dat betekent enerzijds dat auteurs proberen een jong publiek aan te spreken en anderzijds dat ze soms ver teruggaan in hun herinneringen. Dat laatste geldt ook voor oudere auteurs die terugblikken op het begin en het verloop van hun carrière.

Herinneringen zijn gefragmenteerd en kunnen achteraf gekleurd of zelfs volledig gefabriceerd zijn. Sowieso vertoont het ophalen en verwoorden van herinneringen gelijkenissen met het vertellen van een verhaal, of dat nu in een boek of in een interview gebeurt. Zoals psycholoog Daniel Hutto en filosoof Erik Myin het verwoorden is ‘het autobiografische geheugen doordrongen van verhalende kenmerken’. Paul John Eakin stelt zelfs dat we autobiografisch leven: je creëert je identiteit door je leven als een verhaal te zien. Wat past in dat verhaal onthoud je beter, of verzin je zelfs erbij; wat niet past, vergeet je makkelijker.

Hoe wankel je herinneringen zijn, blijkt onder andere uit het onderzoek van de Britse literatuurwetenschapper Alison Waller. Zij vroeg aan volwassenen om te vertellen over kinderboeken die in hun jeugd belangrijk voor hen waren. Wanneer ze die boeken op haar verzoek opnieuw lazen, bleek hoe hun geheugen vaak een loopje met hen had genomen. Belangrijke scènes en personages uit het boek waren ze soms helemaal vergeten, en sommige mensen herinnerden zich levendig dingen die helemaal niet in het boek stonden. Ook herinneringen van een auteur, zeker die aan de kindertijd, zijn niet altijd betrouwbaar en kun je moeilijk verifiëren.

Bovendien bestaat bij biografische literatuurkritiek het risico dat lezers zich bij hun lectuur te veel laten leiden door de auteur doordat ze op zoek gaan naar gelijkenissen met het leven van de schrijver of proberen te reconstrueren wat de intentie van de auteur was. De meeste literatuurwetenschappers zijn het erover eens dat een al te sterke nadruk op de intentie of biografie van de auteur leidt tot een speculatieve en enge manier om literatuur te benaderen. De veelgeciteerde uitspraak van de Franse filosoof Roland Barthes dat de auteur ‘dood’ is, houdt in de eerste plaats het verlangen in dat de lezer meer vrijheid krijgt om zelf de betekenis van de tekst te bepalen, ook als die ingaat tegen wat een auteur ervan vindt.

Toch hoeft de scepsis tegenover biografische literatuurkritiek niet te betekenen dat de auteur geen plaats meer heeft. Integendeel, literatuurwetenschappers Ingo Berensmeyer, Gert Buelens en Marysa Demoor zien dat de interesse voor auteurs juist is toegenomen. De bron daarvan is een ‘diep verlangen bij het publiek om het werk van schrijvers in verband te brengen met hun identiteit, leeftijd, gender en levensverhaal’. Omgekeerd stippen veel auteurs zelf aan dat hun werk door gebeurtenissen in hun eigen leven geïnspireerd is.

Het komt erop aan om zulke biografische verbanden met de nodige voorzichtigheid te benaderen, zodat ze de lectuur niet beperken en bij het lezen van fictie niet leiden tot giswerk over het leven van de auteur. De auteurs die ik interviewde benadrukken zelf vaak de complexiteit van de wisselwerking tussen hun eigen leven en hun schrijverschap. Toch putten sommige auteurs wel inspiratie uit hun herinneringen, worden ze beïnvloed door ervaringen die aan hun eigen leeftijd gekoppeld zijn, of zit hun leeftijd soms ook in de weg bij het schrijven voor kinderen en jongeren. In die intergenerationele dialoog wil dit boek meer inzicht geven.

Meer lezen? Bestel nu