Fragment uit: Hoe oud is jong? (Vanessa Joosen)

Jonge professionals

Het werk van jonge auteurs wordt in de literatuurwetenschap vaak met spontaneïteit geassocieerd, en niet zozeer met professionaliteit. Verschillende auteurs weerleggen dat idee door hun beschrijving van hoe ze het schrijven organiseerden en hun werk probeerden te verbeteren. Toen ze nog op de middelbare school zat, moest Aline Sax haar dagen goed plannen om haar boeken af te werken: ‘Ik moest om kwart over acht vertrekken naar school, dus ik stond een beetje vroeger op zodat ik van halfacht tot kwart over acht nog kon schrijven.’

Doorwerken aan een roman bleek voor meerdere jonge auteurs een hindernis die ze creatief overwonnen. Anna Woltz probeerde als kind een paar keer een boek tijdens de zomervakantie af te krijgen, maar die termijn was te krap en het lukte niet. Ze was vastberaden om te blijven schrijven en ging op zoek naar een vorm die haar lag en die haalbaar was: krantencolumns, ‘want dat zijn korte stukjes.’ Bovendien zag ze een gat in de markt waarin ze haar eigen expertise als adolescent kon uitspelen: ‘In 1997 hadden jongeren nauwelijks zelf een stem. De sociale media waren er nog niet, en ook in kranten werden jongeren nauwelijks geïnterviewd. Er werd altijd alleen maar óver jongeren geschreven.’ Woltz bood zich aan als columnist om over haar eigen leefwereld te schrijven. Ze voegde twee proefcolumns toe en werkte een schooljaar lang voor de Volkskrant. Het wekelijkse ritme hield in dat ze een strak schema moest aanhouden om te zorgen dat ze geen deadlines miste. Net als Aline Sax creëerde Anna Woltz voor zichzelf een routine: ‘Het was een strak schema want ik was een ijverig schoolmeisje en ik maakte ook al mijn huiswerk. Elke vrijdagmiddag ging ik met mijn moeder wandelen en dan praatten we over een mogelijk onderwerp. Op zaterdag schreef ik de column, op zondag herschreef ik de column en dan werd die in de supermarkt gefaxt naar de krant.’

Veertien, vijftien jaar keert wel vaker terug als een leeftijd waarop het schrijven van de jonge auteurs echt een vlucht nam. Dat heeft zowel met ambitie als met concentratie en schrijfdiscipline te maken. Anna Woltz wilde vanaf haar twaalfde journalistiek schrijven, maar haar eerste columns verschenen pas toen ze vijftien was. Toen vond ze een vorm die haar aansprak en die haar door de wekelijkse deadlines ook dwong om regelmatig te schrijven.

Aline Sax kon zich voor haar vijftiende moeilijk concentreren en had niet genoeg inspiratie voor een verhaal van meer dan tien bladzijden. ‘Het was puur een kwestie van lengte’, zegt ze nu. Pas nadat Bart Moeyaert haar in een schrijfcursus stimuleerde om er gewoon aan te beginnen en ze met de Tweede Wereldoorlog een onderwerp had gevonden dat haar echt fascineerde, slaagde ze erin om een verhaal te bedenken dat uiteindelijk 94 pagina’s besloeg.

Het schrijven van zo’n dikker boek was een belangrijke motivator om door te gaan. Bovendien werd ze via de cursus ook deel van een groep jonge schrijvers en kreeg ze een mentor, terwijl het schrijven tot dan toe vaak een eenzame bezigheid was geweest. Dat laatste blijkt een hinderpaal voor sommige jonge auteurs. Ze komen beter tot hun recht als ze in hun schrijfproces door anderen worden ondersteund.

Soms komen de eerste impulsen om te schrijven zelfs van buitenaf. Zo noemen Anne Fine en Hilde Vandermeeren de schrijfopdrachten voor school als een voedingsbodem voor hun latere schrijven, ook al wordt dat soort werk meestal niet gepubliceerd. Verschillende auteurs die ik interviewde werden bovendien gestimuleerd – zowel als jongere en als volwassene – om te schrijven door wedstrijden (zoals Davidsfonds Junior Journalist) en oproepen via de media. Daarbij bleek vooral de reeks Vlaamse Filmpjes, korte jeugdboeken die via scholen breed verspreid werden, voor jonge auteurs een belangrijke toegangsweg tot het schrijven, door de beperkte omvang en het duidelijke format.

Schrijfcursussen voor jongeren misten hun effect niet op auteurs als Aline Sax, die zich plots omringd zag met gelijkgestemde leeftijdsgenoten. Voor jonge dichters als Edward van de Vendel en Joke van Leeuwen was de samenwerking met muzikanten dan weer een belangrijke stimulans. Beide schrijvers maakten eerst muziek voor een cabaret en daaruit groeiden naast liedjesteksten ook gedichten voor kinderen.

Imitatie of uit het leven gegrepen?

Rond de teksten van jonge auteurs bestaan heel wat vooroordelen. Zo zouden jonge auteurs vooral imiteren wat ze elders gelezen hebben of over hun eigen leven schrijven. Veel kinderen en jongeren schrijven fanfictie, oftewel verhalen gebaseerd op populaire boeken, films of tv-series. Zowel Sax als Woltz doen hun eerste schrijfsels af als afkooksels van hun favoriete boeken. Bij Sax waren dat griezelverhalen, bij Woltz romantische kasteelromans.

Maar in tegenstelling tot het vooroordeel bleef het daar niet bij. Beide jonge auteurs zochten een andere vorm die hen lag en waarin ze een eigen stem konden ontwikkelen. Dat waren respectievelijk historische romans voor Sax en columns voor Woltz.

Het idee dat jonge auteurs vooral over hun eigen leven schrijven moet je ook nuanceren. Voor Anna Woltz geldt het wel: zij beschouwde haar columns als non-fictie en benaderde het schrijven ervan als een antropoloog. Geen enkel detail is verzonnen, beweert ze, al voegde ze wel een zekere spanningsopbouw en humor toe. Dat kwam de jonge auteur overigens duur te staan. Hoewel ze haar columns onder een pseudoniem schreef, werd haar identiteit door een alerte klasgenote en haar moeder achterhaald. Plots was de hele school boos op haar, inclusief de leerkrachten en klasgenoten die zich verraden voelden. Ook nadien bleef ze nog voor enkele boeken rechtstreeks uit haar echte leven putten, al paste ze daarbij wel op om mensen al te herkenbaar of zonder hun toestemming als personages op te voeren.

Woltz schreef Alles kookt over op haar zeventiende en baseerde dat deels op haar eigen jeugdherinneringen en de belevenissen van haar jongere zusje. Nadat ze toestemming had gevraagd om die te delen, belandden verschillende gebeurtenissen uit hun leven bijna letterlijk in het boek. In Alles kookt over zegt de kleine Bente nadat ze een kindje heeft gebeten: ‘Ik beet niet, ik deed alleen m’n kiezen op elkaar.’ Die uitspraak ontleende Woltz aan haar zusje, die dat zei toen ze Woltz zelf gebeten had. De relatief recente herinneringen, die nog vers in het geheugen lagen, hielpen de tienerschrijfster Woltz naar eigen zeggen om ‘ronde’, geloofwaardige personages te maken en minder te moeten verzinnen.

Bij Bart Moeyaert ligt de situatie iets complexer. Zijn debuut, Duet met valse noten, ontstond in een dagboek, maar nadat het door zijn broer ontdekt werd, leerde de toen dertienjarige auteur dat hij maar beter boeken kon schrijven die wat verder afstonden van het echte leven. Moeyaert werkte het verhaal uit tot een fictieve roman. De liefde tussen Lander en Liselot is verzonnen, maar Moeyaert kon zijn verlangen naar een vriendin kwijt in zijn boek. Hij verwerkte er ook elementen uit zijn eigen leven in, zoals zijn ervaringen in een toneelgroep of de grappen die leerlingen op de middelbare school uithalen. Toen journalist Luc Lammens de jongeren in Duet met valse noten bekritiseerde als te kinderachtig voor hun leeftijd, deed Moeyaert een beroep op zijn eigen ervaring om die kritiek te weerleggen: ‘Ik weet nog dat we in de derdes dergelijke briefjes doorgaven.’

In een interview met Lieve Ternier pareerde de jonge Moeyaert de kritiek dat er maar weinig gebeurt in de roman: ‘Elke dag, elk hoofdstuk gebeurt er iets. Misschien weinig ophefmakends, maar als tiener lijkt het je toch belangrijk en boeiend.’ Hij voerde zichzelf dus op als expert in de tienerjaren die het beter wist dan de volwassene. Het tweede boek van Moeyaert, Terug naar af (1986), heeft een gelijkaardige setting. Het beschrijft de gevoelens van Matthias Brandt (een jongen met dezelfde initialen als Bart Moeyaert) wanneer hij verneemt dat hij zijn laatste jaar op school moet overdoen, iets wat Moeyaert zelf meemaakte.

Dat soort expertise van jonge schrijvers wordt door oudere auteurs erkend. Edward van de Vendel denkt dat hij als volwassene niet langer de boeken zou kunnen schrijven die hij in zijn jongere jaren maakte, al was dat eerder als twintiger dan als tiener. Over De dagen van de bluegrassliefde uit zijn beginperiode, zegt hij: ‘Nu weet ik niet of ik nog zo’n spetterend verliefdheidsboek zou kunnen maken – althans, ik zou het nog kunnen maken maar dan niet zo volkomen intuïtief als toen.’

De intimiteit met het eigen leven komt jonge auteurs dus van pas, zelfs in het vertellen van verhalen die op het eerste gezicht weinig met hun dagelijkse realiteit te maken hebben. Hoewel Aline Sax als jongere vooral historische romans schreef, deed ook zij beroep op haar eigen ervaring. Haar hoofdpersonages waren telkens even oud als zijzelf en groeiden dus mee met haar eigen leeftijd. Daarbij legde ze de grens op twintig jaar; nadien begon ze te schrijven over jongere hoofdpersonages. Ze verwerkte als tiener ook aspecten van haar eigen leven in de historische verhalen. Zo leest ze de vriendschap van Seppe en Ralph in haar debuut, Mist over het strand, als de spiegeling van haar relatie met haar beste vriendin, aan wie ze het boek ook opdroeg. Verder vertellen de boeken vooral veel over haar fascinaties als tiener met historische gegevens als de Tweede Wereldoorlog of de bokkenrijders. Die historische setting zorgde ook voor afstand: haar personages leidden een veel spannender leven dan wat er op school gebeurde en ook dat trok Sax aan bij het schrijven.

Meer lezen? Bestel nu