Fragment uit: Hoe oud is jong? (Vanessa Joosen)

Een gevoel van verwantschap

Sommige auteurs geven bij het spreken over kinderen expliciet uitdrukking aan de verwantschapsgedachte van Marah Gubar. Als jeugdschrijver identificeer je je volgens Joke van Leeuwen met ‘beginnende mensen’ en dat vraagt een zekere frisheid in je gedachten. Dat gevoel kent ook David Almond. Hij werkte als leerkracht voordat hij jeugdschrijver werd, en dacht dat hij kinderen goed kende. Als schrijver ontdekte hij hun liefde voor taal. Ook op dat vlak voelde hij een grote affiniteit met kinderen:

‘Dit zijn jonge mensen die hun taalgevoel aan het ontwikkelen zijn en constant bijleren en evolueren, en dat doe je als auteur ook. Ik ben in dezelfde kinderlijke positie als kinderen, we ontwikkelen ons terwijl we manieren uitproberen om in het leven te staan, om taal te gebruiken en te spreken.’

Almond verzet zich tegen volwassenen die kinderen onderschatten en vindt het belangrijk dat kinderen en volwassenen samen tijd doorbrengen om die vooroordelen te weerleggen en van elkaar te leren.

Ook Bart Moeyaert vindt verwantschap met kinderen in de taal, maar beseft dat hij daarbij ook een deel van zijn volwassen repertoire moet uitschakelen: ‘Een helder voorbeeld is bij de eerste-lezersverhalen. Daar ben je niet alleen schrijver, maar ook een eerste lezer die het verhaal aan het lezen is dat je aan het schrijven bent.’ Hij ziet het als een puzzel die je moet oplossen, een spel dat het schrijven leuk en spannend maakt.

David Almond beschrijft het proces zelfs als een soort samenvallen met het jonge personage waarover hij schrijft, alsof hij een medium wordt voor de stem van het kind dat hij verzonnen heeft en dat als het ware in hem tot leven komt. Dat gevoel had hij bij My name is Mina (Mijn naam is Nina), een verhaal dat verteld wordt door het hoofdpersonage zelf: ‘Zodra je een personage vindt en diens stem door jou heen begint te klinken gaat het schrijven redelijk vanzelf, dus ik vind het niet moeilijk om de gedachten binnen te dringen van een tienjarige jongen. Toen ik Mijn naam is Nina schreef voelde ik me als Nina, alsof ik Nina was, alsof Nina via mij sprak.’

Moeyaert kan zich inleven in het kind dat het lezen ontdekt en ziet het als een knop in zichzelf die hij kan indrukken om de juiste taal te vinden. Ervaring en inlevingsvermogen zijn daarbij cruciaal. Voor Hilde Vandermeeren is dat laatste de belangrijkste eigenschap van een jeugdauteur. Dat past ze toe in het creëren van haar personages – ‘Wat denkt die; wat voelt die; waarmee is die bezig?’ – en in het benaderen van haar lezers.

Zo las Vandermeeren ooit een krantenbericht over een voetballertje dat zo onder druk gezet werd om te scoren dat hij voor elke goal een hamburger kreeg. Ze probeerde zich in te leven in het kind en haar verontwaardiging motiveerde haar om De twaalfde man te schrijven. Het boek doet tegelijkertijd een appel aan volwassenen om hun eigen gedrag ter discussie te stellen en zich empathisch op te stellen naar kinderen toe. Aan de rand van een voetbalveld gaan ouders en grootouders soms zo fel op in het spel dat ze het belang van het kind uit het oog verliezen. De twaalfde man is al meer dan vijftien jaar in druk, en dat is uitzonderlijk voor een boek dat zich richt op beginnende lezers. De actualiteit van het thema heeft daar allicht iets mee te maken.

Aidan Chambers ziet verbanden tussen leeftijdsfasen die hem helpen om voor jongeren te schrijven vanuit zijn volwassen ervaring. Hij doet daarvoor een beroep op wat hij recognition of herkenning noemt, ook te lezen als her -kenning, of opnieuw kennen. Zo ziet hij een parallel tussen de onzekerheid van een jongere in de puberteit en een volwassene in de menopauze of in een midlifecrisis. Mensen worden immers geconfronteerd met een lichaam dat verandert op verschillende momenten in hun leven. Dat kan fundamentele existentiële vragen uitlokken die niet aan een levensfase gebonden zijn. Toch is de ervaring nooit helemaal dezelfde, stelt Chambers, want een volwassen auteur neemt zijn levenservaring mee om de crisis te vatten en dat bewustzijn speelt ook een rol in het uittekenen van zijn jonge personages en de verhaallijnen van zijn boeken.

Niettemin kan een gedeelde levenservaring helpen om een jeugdboek te schrijven. Dat ondervond Chambers bij De tolbrug. In dat boek is het gevoel van op de grens te staan tussen twee levensfasen juist het thema van het verhaal. Tijdens het schrijfproces voelde Chambers zich onzeker en hij verwerkte dat gevoel ook in het verhaal. Zijn gevoel van her -kenning van de existentiële angst van jongeren was pijnlijk, maar bleek een goed vertrekpunt om jonge lezers aan te spreken, want De tolbrug werd een van zijn succesvolste boeken.

Joke van Leeuwen, die voor jongere kinderen schrijft, voelde zich wel geremd toen het in de jaren negentig een tijdje minder goed met haar ging. Ze vond dat haar gedachten niet ‘springerig’ genoeg waren voor een goed kinderboek en daardoor ging ze meer poëzie en romans voor volwassenen schrijven. Pas toen ze het gevoel had dat haar gedachten weer fris genoeg waren, begon ze opnieuw aan een kinderboek.

Net als gelijkenissen kunnen ook gepercipieerde verschillen met het volwassen leven auteurs aanzetten om over jonge personages te schrijven. Hilde Vandermeeren voelt zich geïnspireerd door de leefwereld van jonge kinderen. Zij ziet kansen in de verschillende manier waarop kinderen en volwassenen de wereld waarnemen om boeiende boeken te maken: ‘Dat heeft te maken met een wereldbeeld. Zij kijken tot acht, negen jaar met een vrij onschuldige blik op de wereld waardoor je dan als auteur humor kan creëren, want je hebt gelaagdheid. Het kind ziet het letterlijk, ziet het zo, interpreteert iets zo, en de volwassene anders, en dan heb je gelaagdheid in je boek en humor.’

Vandermeeren heeft een diploma in de klinische psychologie met als specialisatie kind, jeugd en gezin. Het verkennen van de mentale wereld van een kind blijft haar boeien: ‘Momenten waar de fantasie op de loop gaat met die kindjes, de angsten van kinderen – dat is heel boeiend. Wat zit er in dat hoofdje allemaal? Door die fantasie wordt het ook levendiger.’

Auteurs als Aline Sax en Aidan Chambers voelen dan weer meer affiniteit met de adolescentie. Toen ze twintig werd, hield Sax ermee op om haar personages met haar te laten meegroeien. Dat was een bewuste keuze: ‘Die jongeren vind ik heel fijn omdat op zo’n leeftijd alles groot en belangrijk is. Er ligt nog zoveel open in je leven zodat de keuzes die je maakt belangrijke keuzes zijn. Je hebt wel al wat bagage, maar er is nog heel veel mogelijk.’

Ze vindt dat er in een volwassen leven al veel spectaculairs moet gebeuren om de intensiteit van die ervaring te benaderen. Door zich in te leven in hun jonge personages hebben sommige auteurs het gevoel dat ze opnieuw iets van die jongere leeftijd kunnen herbeleven dat ook hun leven als volwassene verrijkt. Guus Kuijer schreef al in de jaren zeventig dat volwassenen ongelijk hebben wanneer ze het kind en het kinderlijke in zichzelf minachten.

Dat is een visie waarin ook David Almond zich herkent, waarbij hij de romantische gedachte van William Wordsworth herformuleert dat het kind de vader van de volwassene is: ‘Volwassenen nemen aan dat zij degenen zijn die kinderen iets gaan leren, maar dat klopt niet. Kinderen zullen de volwassenen iets leren en dat zien we nu ook in de wereld. We hebben behoefte aan meer kinderlijke invloeden. Als je sommige van die droge, saaie, zogenoemde volwassenen ziet – die zijn gewoonweg afschuwelijk.’ Dit is een indirecte manier om de verwantschap met kinderen te suggereren – Almond probeert het observatievermogen en het enthousiasme van kinderen vast te houden en zich erdoor te laten inspireren.

Het volwassen leven: binnenhalen of buitenhouden?

Alle auteurs van jeugdboeken krijgen vroeg of laat wel eens de vraag: wanneer ga je iets voor volwassenen schrijven? Hoewel de vraag vaak ingegeven is door een zeker dedain voor kinderboeken, zijn er wel degelijk auteurs die de behoefte voelen om buiten de jeugdliteratuur te treden.

Anne Fine beschouwt het schrijven voor kinderen en volwassenen als fundamenteel verschillend. Bij kinderboeken houdt ze rekening met de interesses van haar lezers en stelt ze zich professioneler op, terwijl ze voor volwassenen meer over haar eigen leven durft te schrijven, inclusief ‘passie, het huwelijk, echtscheiding, het zorgen voor oudere mensen’. Ook Edward van de Vendel heeft een dubbel gevoel bij het verwerken van ervaringen uit zijn volwassen leven in zijn jeugdboeken:

‘Ik heb eigenlijk altijd gevoeld dat het niet helemaal, ik zeg het tussen aanhalingstekens, ‘eerlijk’ was om de zaken die in het leven van de volwassen schrijver voorkomen te gebruiken in kinderboeken. Dit kan genuanceerd worden, dat is niet altijd zo – maar met het idee: dan verstop ik eigenlijk dingen in die boeken die niet van kinderen zijn, maar van mij zijn als dertig-, veertig-, vijftigjarige.’

Anderzijds stelt hij dat hij geen enkel boek heeft geschreven dat niet ontstaan is vanuit zijn eigen interesses als volwassene. Dat vindt ook Anna Woltz, die naar eigen zeggen niet houdt ‘van kinderboeken die eigenlijk over de problemen van volwassenen gaan’ maar ook vindt dat de zaken niet altijd goed te scheiden zijn: ‘Soms hebben de problemen van volwassenen ook betrekking op kinderen of zijn ze interessant voor kinderen.’

Ook zij ziet in elke titel een reflectie van iets uit haar eigen leven en verwijst naar het boek Haaientanden : ‘Dat gaat over een meisje met een moeder die borstkanker heeft. Toen ik 27 was is mijn beste vriendin aan kanker doodgegaan. Dat heb ik dus nooit een-op-een in een boek gebruikt want ik schrijf niet over twintigers die zoiets meemaken, maar in Haaientanden gebruik ik zo’n ziekte en hoe de omgeving daarop reageert.’

Kinderen en volwassenen leven in dezelfde wereld, en indirect kan Woltz haar ervaringen als volwassene dus toch inzetten voor haar jeugdboeken, al vult ze die aan met haar fantasie: bij de ziekte en het overlijden van haar vriendin waren immers geen kinderen betrokken, terwijl Haaientanden wel draait rond de gevoelens van een elfjarig meisje.

Soms kunnen het ook minder zwaarwegende dingen zijn die een auteur inspireren. Zo begon Kuijer over zijn eenden en hond Olle te schrijven toen die in zijn leven kwamen. Ook Jacqueline Wilson ziet opvallend meer katten en honden in haar boeken opduiken sinds ze zelf huisdieren heeft. Daarbij speelt de verwantschapsgedachte weer op: de liefde voor dieren is iets wat kinderen en volwassenen met elkaar kunnen delen.

Volwassenheid kan ook indirect een rol spelen in het ontwikkelen van jeugdboeken en hun personages. Fundamenteler dan het opvoeren van huisdieren is het groeiend gevoel van zelfvertrouwen dat Bart Moeyaert bij zichzelf ervoer en overdroeg op zijn jonge personages, of de lichtheid die David Almond in zijn werk probeert te stoppen nadat hij lang toegaf aan donkere thema’s. Jeugdliteratuur schrijven hielp hem als volwassene om optimistischer in het leven te staan, en dat gevoel van hoop brengt hij ook over in zijn recenter werk. Toch voelde hij soms de behoefte om ook boeken voor oudere lezers te schrijven die donkerder zijn dan zijn kinderboeken.

The tightrope walkers (De koorddansers) lijkt bijvoorbeeld op de jeugdboeken van Almond omdat het de vriendschap tussen twee jongens verbeeldt. Het hoofdpersonage is een goedhartige jongen uit een warm nest die zich aangetrokken voelt tot een andere jongen, die in een problematisch gezin opgroeit en gewelddadig gedrag vertoont. Dat patroon vind je in het kinderboek Klaus Vogel and the bad lads (Klaus Vogel en de stoute jongens) en in de adolescentenroman Kit’s wilderness (De wildernis), maar het geweld wordt veel sterker aangezet in The tightrope walkers.

Bovendien gunt Almond zijn jonge personages daar geen catharsis of vergeving: nadat hij een meisje heeft verkracht, vertrekt de geplaagde adolescent Vincent met de noorderzon. Almond vond het zelf lastig om zulke expliciete scènes in een jeugdboek op te nemen. De Amerikaanse editie van The tightrope walkers werd echter wel als adolescentenliteratuur uitgegeven, wat de relativiteit van leeftijdscategorieën aangeeft.

Meer lezen? Bestel nu