Fragment uit: Hoe oud is jong? (Vanessa Joosen)

Ouderdom

Sommige auteurs thematiseren ook de ouderdom in hun jeugdboeken. Hoewel de 89-jarige Aidan Chambers een nieuw boek dat hij schrijft over zijn eigen leeftijdsfase niet relevant vindt voor jonge lezers, snijdt hij in zijn latere adolescentenromans thema’s als euthanasie en prostaatproblemen aan. Hij benadrukt er ook de kracht van vriendschappen over de generaties heen. Andere auteurs zijn daar niet bewust mee bezig. ‘Het is niet zo dat ik meer over oude mensen ga schrijven of zo’, zegt Joke van Leeuwen wanneer ze reflecteert op haar eigen leeftijd.

Staat er een leeftijd op het schrijven van jeugdliteratuur? Jan Terlouw verkondigde op 89-jarige leeftijd dat hij stopt met kinderboeken schrijven: ‘Ik ken de kinderen van nu niet meer.’ De uitspraak leidde tot protest van journalist Filip Rogiers, die het een ‘waanidee’ vindt dat je ‘dat hedendaagse geneuzel nodig hebt om nieuwe, jonge lezers te bekoren’.

Toch is Terlouw niet de enige auteur op leeftijd die moeite heeft om voor jonge mensen te schrijven. Ook anderen merken soms dat hun affiniteit met de kindertijd en adolescentie op een bepaald moment haar houdbaarheids­datum heeft bereikt. Vooral auteurs van realistische romans worstelen met de veranderende wereld waarin hun lezers opgroeien. Aidan Chambers beschouwt de sociale media als spelbreker. Daarmee wilde hij zich niet inlaten, en dus stopte hij in zijn zeventiger jaren met het schrijven van adolescentenromans:

‘Na This is all (Dit is alles) begon ik het gevoel te verliezen dat de jeugd in mij woonde. Terzelfdertijd begon de cultuur ook gevoelig te veranderen… Het zou nu onmogelijk zijn om een adolescentenroman te schrijven die zich vandaag de dag afspeelt zonder sociale media, en zonder dat de digitale vormen van communicatie, ontspanning, debat en nieuwsgaring deel uitmaken van het verhaal. Ik gebruik geen socia­le media (ik verafschuw ze zelfs grondig) en omdat ik altijd over leven in het heden schrijf, zou ik geen adolescentenroman meer kunnen schrijven over de alledaagse ervaringen van de hedendaagse jeugd… Ik voel me niet langer thuis in de “tussenleeftijd”. En dat heeft een crisis veroorzaakt in mijn schrijverschap.’

Een jongere auteur als Anna Woltz ervaart dat probleem niet. Hoewel mobiele telefoons amper aanwezig waren toen ze zelf naar school ging, komt ze voor gastlezingen af en toe op middelbare scholen en observeert ze daar wat voor nieuwe regels en gebruiken er zijn om ermee om te gaan. Bovendien kent ze de technologie nog goed genoeg om te weten hoe je ze uit het verhaal kunt weglaten: ‘Hoe vaak heb je toch even geen bereik of is je batterij op? Daar is heel makkelijk een oplossing voor te verzinnen.’ Bovendien vindt zij het juist boeiend om sociale media te thematiseren in haar werk. Haar boek Alaska gaat over een jongen die een epileptische aanval krijgt die met een smartphone gefilmd en vervolgens gedeeld wordt. ‘Dat voelt voor mij helemaal niet als “O, ik moet wel bij de tijd blijven als schrijver”’, legt Woltz uit.

Uiteenlopende factoren lijken van belang bij de vraag of een auteur op latere leeftijd nog jeugdboeken wil en kan blijven schrijven: het genre, de lengte van de teksten, de verkoop­cijfers en het contact met de uitgeverij. Op 73-jarige leeftijd herkent Anne Fine de schrijfcrisis van Chambers. Ook zij gelooft dat ze haar laatste kinderboek geschreven heeft. Ze ergert zich aan het gebruik van sociale media en stelt: ‘Ik denk dat het tegenwoordig onmogelijk is voor iemand van mijn leeftijd om nog een realistisch kinderboek te schrijven. Het laatste dat ik schreef was vier jaar geleden en een kwelling van begin tot eind.’

Het contact met de uitgeverij verliep moeilijk door zogeheten sensitivity readings waarbij Fine gevraagd werd om gevoelige passages aan te passen. ‘Ik vind het al moeilijk om over het moderne kind in een moderne, normale setting te schrijven’, zegt ze, ‘maar ik vind het bijna onmogelijk om nog gepubliceerd te raken.’ Het leeftijdsverschil met de mensen die in uitgeverijen werken, speelt daarbij volgens haar een belangrijke rol. Het soort boeken dat zij wil schrijven komt bij hen al gauw als te ouderwets over.

Ed Franck maakt de afweging tussen de tijd die het kost om een verhaal uit te werken, de noodzaak die hij voelt om het te vertellen en de belangstelling van de uitgeverij en het lezerspubliek. Die afweging valt voor sommige genres nadelig uit. Zo ziet hij tussen de hypes van fantasy en thrillers nog maar weinig ruimte voor literaire adolescentenromans. Hij noemt het schrijven van zo’n boek ‘een enorme psychische en geestelijke investering’. Die kan hij niet meer opbrengen nu hij het gevoel heeft dat hij het belangrijkste verteld heeft en de boeken nog nauwelijks door jongeren gelezen worden.

Daardoor verlegde hij zijn focus naar jongere kinderen en bewerkingen. Die hebben het voordeel dat ze korter zijn en minder energie vragen, en ze verkopen ook veel beter. Jacqueline Wilson vindt net als Chambers en Fine nog moeilijk aansluiting bij de moderne wereld, maar lost dat op door historische romans te schrijven.

Nu hij de zeventig nadert, zoekt David Almond in het moderne leven dan weer naar universele kenmerken. Brand new boy (De nieuwe jongen) gaat over artificiële intelligentie, maar ook over opgroeien en wat het betekent om mens te zijn: ‘Ik word gedreven door de zoektocht naar wat een man van mijn leeftijd gemeen heeft met een tienjarig kind van vijfduizend jaar geleden en een tienjarig kind over honderd jaar.’

Ook Joke van Leeuwen vindt inspiratie in nieuwe technologie. Zij merkte dat haar fijne pentekeningen moeilijker werden en leerde met de computer werken voor haar illustraties. Dat is handig als je zicht achteruitgaat en het betekende een nieuwe wending in haar artistieke stijl. Ze blijft zich verder verwant voelen aan kinderen: ‘Dat is het rare, je wordt ouder en je wordt rimpeliger, maar dat is niet zo in je hoofd. Dat kan gewoon blijven huppelen.’

Tot besluit

‘Door de kronkels van onze psyche voelt het soms alsof er verschillende leeftijden tegelijkertijd in ons huizen’, stelt leeftijdsdeskundige Lynne Segal. Jeugdauteurs cultiveren dat gevoel van verwantschap in hun boeken, waarbij ze herinneringen aan hun kindertijd en empathie met kinderen verknopen met hun volwassen interesses als mens en schrijver. Deze interactie tussen verleden en heden, kindertijd en volwassenheid kent bij elke auteur een eigen dynamiek – een dynamiek die blijft evolueren naarmate de auteurs verder verouderen, hun herinneringen opnieuw beschouwen en nieuwe ervaringen opdoen. Verschillende auteurs benadrukken daarbij hoe gesprekken over de generaties heen hen blijven inspireren.

‘Volwassenen en kinderen zouden meer tijd samen moeten doorbrengen, we mogen hen niet scheiden’, zegt David Almond. Door die contacten blijft hij voldoening vinden in het maken van jeugdboeken en houdt hij voeling met thema’s die kinderen en jongeren aanspreken.

Een gevoel van verbondenheid over de generaties heen is cruciaal voor alle schrijvers van jeugdliteratuur, ongeacht hun leeftijd. Bij auteurs die jong debuteerden was de steun van ouders onontbeerlijk, bij oudere auteurs kan de ontmoeting met lezers en een goede samenwerking met een jongere uitgever doorslaggevend zijn in de overweging om boeken te blijven maken.

Die intergenerationele samenwerking is vooral succesvol wanneer beperkende leeftijdsnormen ter discussie gesteld worden. De professionaliteit waarmee Aline Sax, Anna Woltz en Bart Moeyaert als tieners de eerste stappen zetten in hun schrijverscarrière nuanceren het beeld van de adolescent die spontaan schrijft of die enkel het vertrouwde imiteert. De auteurs die hun eigen jeugd ontgroeid zijn, behouden hun interesse in de ervaringen van jonge mensen en kunnen zich in bepaalde aspecten van hun leven nog steeds goed herkennen of inleven.

In een biografische uitgave uit 1993 legt Bart Moeyaert uit dat hij zich als late twintiger blijft herkennen in de zoekende adolescent: ‘Ik heb namelijk nog altijd niet het gevoel iets te hebben gevonden. […] Dat zoeken is dus zeker niet aan leeftijd gebonden. En wat mij betreft, staat precies dát centraal in mijn schrijven.’

Zoals ik in de inleiding beschreef, is het beperkend om kinderen enkel als mensen in wording te zien (becomings) en volwassenen louter als afgewerkte wezens (beings). De interviews maken duidelijk dat verschillende auteurs in hun schrijverschap een nieuwe dynamiek vonden omdat ze zelf veranderden of omdat de wereld rondom hen heen evolueerde.

Jeugdboeken zijn een plaats waar mensen van verschillende generaties samenkomen, soms al in het productieproces, en anders zeker in het leesproces. Soms levert dat frictie op, die in het slechtste geval auteurs de zin tot schrijven kan ontnemen. Dat kan zijn doordat ze het gevoel hebben dat ze te ver af staan van kinderen en jongeren, of zich niet kunnen vinden in de feedback van een jongere redacteur.

Meer dialoog kan hier mogelijk soelaas bieden, bijvoorbeeld wanneer het gaat over de verguisde sensitivity readings. Die konden bij sommige oudere auteurs op weinig begrip rekenen, terwijl ze ingegeven zijn door de wens om meer kinderen bij literatuur te betrekken. Ik ben zelf benieuwd wat een intergenerationeel debat daarover aan inzichten zou opleveren.

De meeste auteurs die ik sprak vinden echter ook in hun volwassenheid en ouderdom nog voldoening in het schrijven van jeugdboeken, die bovendien graag gelezen worden door kinderen, jongeren en volwassen. Dan zijn jeugdboeken plaatsen waar de (gevoels)herinneringen, ervaringen en verbeelding van schrijvers vervlochten worden met die van de lezers, welke leeftijd zij ook hebben.

We mogen van fictieve verhalen niet aannemen dat zij ervaringen uit de kindertijd, volwassenheid en ouderdom authentiek en volledig weergeven, integendeel: als auteurs zich laten inspireren door hun herinneringen en recente ervaringen, dan passen ze die steeds aan volgens de noden van het verhaal – een verhaal waarvan ze hopen dat het jongere mensen kan boeien.

De jeugdauteurs die ik sprak nemen de verwantschap tussen verschillende leeftijdsfasen als uitgangspunt voor hun werk: het idee dat kinderen, volwassenen en oude mensen ondanks verschillende ervaringen toch genoeg delen om van hetzelfde verhaal te genieten, al schrijvend of al lezend. Hierdoor bieden hun boeken kansen tot ontmoetingen waarbij mensen uit verschillende generaties kunnen verkennen waarin ze verschillen, wat ze delen en wat ze van elkaar kunnen leren.

Dankwoord

Dit boek werd geschreven in het kader van het onderzoeksproject Constructing Age for Young Readers (CAFYR). Ik kreeg hiervoor fondsen van de European Research Council (ERC) onder het programma Horizon 2020 (grant agreement No. 804920). Ik ben in het bijzonder alle auteurs erkentelijk voor de open manier waarop ze me inkijk gaven in hun schrijfproces en hun ideeën over jeugdliteratuur met mij deelden.

Verder dank ik de studenten die de interviews hielpen transcriberen: Miet Baelen, Cédrique Caethoven, Lotte Huyge, Jessica Van Tendeloo en Inge Wijns. Ik had veel aan de input van collega’s in het CAFYR -project die meedachten over de inhoud: Frauke Pauwels, Emma-­Louise Silva, Lindsey Geybels en Leander Duthoy. Andrea Davidson hielp me om het werk van Aidan Chambers beter te begrijpen. De scherpe blik van Frauke Pauwels heeft me bovendien geholpen bij de eindredactie. Ik ben Thomas Crombez dankbaar voor zijn stimulans om een essay voor Letterwerk te schrijven en voor zijn interesse in dit onderwerp.

Meer lezen? Bestel nu