Fragment uit: Liefde en revolutie (Lotte Spreeuwenberg)

Wiens verhalen?

De strategieën die Mills beschrijft, bestaan om de fantasieën van het ego te beschermen tegen bewijzen die ermee in strijd zijn. Nog vaker zorgt de focus op het ego ervoor dat het niet eens tot bewijs komt. Het doet er ook toe wie bewijzen verzamelt, wie de pen vastheeft. Wie schrijft onze geschiedenisboeken? Wie mag zijn verhaal vertellen?

Het is mogelijk om in de fantasie van de verlichte westerse mens te blijven geloven, omdat we in Europese geschiedenisboeken weinig leren over Chinese dynastieën of over de hoogtijdagen van de Arabische wetenschap. Wat weten we in Europa van de gloriedagen van Timboektoe, de stad van geleerden? Als we dergelijke kennis zouden integreren in ons onderwijs, is het onmogelijk nog te geloven in ‘wij de kenners’ en ‘zij de barbaren’. Het doet ertoe wiens verhalen verteld worden.

Ook van gemarginaliseerde groepen binnen het Westen worden geen verhalen opgeschreven. Een onderzoek naar mijn eigen geschiedenis – waarbij ik focuste op mijn grootmoeders, die in hetzelfde Limburgse dorpje als ik waren opgegroeid – leverde bar weinig op. Mijn geschiedenis bestond niet echt. Een algemeen probleem van de geschiedschrijving, vertelde een historicus. Er kwam pas vrij laat aandacht voor de leefwereld van de gewone vrouw of man (lees: de onderklasse).

Bovendien is van de persoonlijke beleving of ervaringen van vrouwen bijna niets bewaard of opgeschreven. Enkel door oral history kunnen historici nog het dagelijks leven van vrouwen achterhalen. Er was verder weinig belangstelling voor de geschiedenis van boerenvrouwen op arme zandgronden zoals Noord-Limburg. Mijn grootmoeders waren onvindbaar. Hun ervaringen ontbreken in de geschiedenisboeken. Ik leerde op school dat Aletta Jacobs de eerste vrouw was die een universitaire studie succesvol afrondde (in 1878) en dat daarmee sinds het einde van de negentiende eeuw steeds meer mogelijk werd voor vrouwen. Maar voor sommige vrouwen – zoals mijn grootmoeders – kwamen die mogelijkheden pas een eeuw later of bestaan ze nog steeds niet.

Bij wie ligt de macht over de inhoud van verhalen? Filosoof Nel Noddings schreef in de jaren tachtig al dat beschrijvingen van vrouwen door mannen altijd gevoed worden door het mannelijk bewustzijn. Dat is logisch: iedereen schrijft vanuit diens eigen achtergrond en wereldbeeld. Wanneer consequent dezelfde groepen verhalen opschrijven, zien we de wereld telkens door de ogen van diezelfde groep.

Het gevolg is collectieve onverschilligheid voor hen die afwijken van de norm. Geen wonder dat oral history nauwkeuriger blijkt te zijn dan geschreven geschiedenis, schrijft Steinem: de eerste is overgeleverd door de vele aanwezigen, de tweede is geschreven door de weinigen die er waarschijnlijk niet eens bij waren.

Meer lezen? Bestel nu