Fragment uit: De moord op de kunst (Thomas Crombez)

Inleiding

“En zo is ook de kunst er altijd al, en stelt ze de denker de stilzwijgende, fonkelende vraag van haar identiteit. Maar omdat ze voortdurend van gedaante verandert en zich opnieuw uitvindt, toont ze zich ook altijd ontgoocheld door alles wat de filosoof over haar te melden heeft.” (Badiou, Inesthetiek, vert. J. Beerten, p. 88–89)

De moord op de kunst: het klinkt als de titel van een thriller. En dat is de geschiedenis van de kunstfilosofie ook. In de westerse filosofische traditie begint ze namelijk met een veroordeling van formaat. De Griekse filosoof Plato, vaak gezien als grondlegger van de filosofie, wilde kunstenaars en dichters uit zijn ideale samenleving verbannen. Ze waren enkel in staat om leugenachtige schaduwbeelden te produceren.

De ontwikkeling van de kunstfilosofie kan gelezen worden als een slingerbeweging tussen de drastische veroordeling van Plato enerzijds, en de romantische verheerlijking van de kunst anderzijds. In die tweede optiek is kunst net de geprivilegieerde drager van een waarheid die de filosofie niet in concepten kan gieten.1

Moord op de kunst, of verheerlijking van de kunst. In beide gevallen betekent het dat kunst de denkers uitdaagt. Het loutere bestaan van kunstwerken wekt verwondering. In de esthetica werd kunst een voorwerp voor het denken, een ‘denkding’. De moord op de kunst lijkt mij een treffende metafoor voor dat fenomeen. Het betekent dat de Griekse filosofen, en met name Plato, de eersten waren om de kunst als probleem te bekijken. De aanwezigheid van kunst in de samenleving was voor hen niet vanzelfsprekend. Dat was in voorgaande beschavingen niet het geval geweest. Er zijn geen sporen van Oudegyptische, Babylonische of Perzische kunstfilosofie. Alles wijst erop dat zij kunst eenvoudigweg zagen als kunst, een vast onderdeel van het dagelijks leven.

Door zich te verwonderen over kunst, hebben filosofen de kunst ‘verfilosofeerd’. Ze hebben zich de kunst toegeëigend en tot iets filosofisch gemaakt. Terwijl het kunstwerk van huize uit, als courante praktijk van menselijke samenlevingen, misschien niet om nieuwe huisvesting gevraagd had. ‘Esthetica is voor de schilderkunst wat ornithologie is voor de vogels’, zoals de bekende oneliner van Barnett Newman luidt.2

Wanneer een filosoof verwijst naar een kunstwerk in zijn teksten, dan is dat volgens de Franse denker Alain Badiou een poging om ‘zich te bedienen van de kracht van het kunstwerk om een beetje kleur te geven aan de productie van concepten’.3 De filosofie kan de kunst pas omarmen wanneer ze betekenis draagt. Wanneer het kunstwerk, getooid met het rijke kleed van concepten, leesbaar is geworden.

Dit boek traceert het historische proces hoe filosofen betekenis hebben gegeven aan de kunst. Daarmee is het tegelijk een dwarsdoorsnede van de westerse filosofie. Het overloopt de grote periodes en een aantal belangrijke denkers in de ontwikkeling van de wijsbegeerte. Elke filosoof wordt ingeleid met een biografische schets en met een aantal filosofische thema’s die in zijn werk aan bod komen. Daarna volgt telkens een bespreking van zijn theorie van de kunst.

Toch lag het niet in mijn intenties om de zoveelste geschiedenis van de westerse filosofie te produceren. Niet dat die geschiedenis oninteressant zou zijn. Wel zijn er anderen die ze veel beter kunnen vertellen. Bovendien was het onmogelijk om aan het hele denken én aan de esthetica van elke filosoof recht te doen. Mijn ambitie in dit boek was om een inleiding tot de voornaamste problemen van de esthetica – zoals ze historisch tot uitdrukking zijn gekomen – voor te leggen. Ik heb getracht dat op een zo toegankelijk mogelijke manier te doen. Dat maakte het nodig om het verhaal ten dele op te hangen aan de geschiedenis van de wijsbegeerte, maar ook aan de kunst- en cultuurgeschiedenis.

Ik ben overtuigd van het belang om ook de woorden van de denkers zelf weer te geven. Samenvattingen van wat anderen geschreven hebben zijn al ten overvloede voorhanden. Daarom sluit elk hoofdstuk af met een langer citaat uit die kunsttheorie. Voor zover dat mogelijk was, werden bestaande vertalingen gebruikt. Een aantal nog niet in het Nederlands beschikbare teksten, zoals die van Jean-Jacques Rousseau of Wilhelm Dilthey, heb ik zelf vertaald.

Mijn selectie van filosofen maakt geen aanspraak op volledigheid, wel op representativiteit. Er ontbreken belangrijke figuren, van de vroegchristelijke filosoof Boëthius tot moderne denkers zoals Arthur Schopenhauer of Sigmund Freud. In dat opzicht is het bewust een inleidend, en geen encyclopedisch boek. Dat verklaart ook waarom ik de ‘kunst’ in het woord kunstfilosofie het liefst zo breed mogelijk begrijp. Er komen zowel theorieën over literatuur, beeldende kunst, muziek, theater als architectuur aan bod.

Een deel van de verklaring daarvoor is dat vroegere filosofen zelf geen onderscheid maakten tussen de principes die belangrijk waren in de verschillende kunsttakken. Het besef van de specificiteit van de artistieke media is een modern inzicht. Meer nog, de filosofie van de kunst begint met een generalisering van formaat, wanneer Plato oppert dat àlle kunst op nabootsing is gebaseerd. Vandaag denken we daar anders over. De historische inzichten die hieronder aan bod komen, zouden nu in aparte vakken behandeld worden, zoals muziekleer, literatuurwetenschap, kunsttheorie, en architectuurtheorie. Bijgevolg bevat het boek dat voor u ligt filosofische reflecties met betrekking tot het hele veld van de kunsten, gaande van beschilderd aardewerk tot en met marionettentheater.

Een lacune waar niet naast te kijken valt is de hedendaagse periode. De meest recente teksten die besproken worden zijn het futuristisch manifest uit 1909 en het essay van Walter Benjamin over het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid uit 1936. De eerste reden voor die cesuur is dat het samen optreden van de artistieke avant-gardes en de nieuwe media (nl. fotografie en film) een breukmoment betekent in de geschiedenis van de esthetica. Op de ijsschots die Marcel Duchamp heet, lijdt een hele esthetische traditie schipbreuk. Het boek was bijgevolg in twee delen uiteengevallen. Het leek mij beter om aan dat breukmoment zelf voldoende aandacht te schenken, maar niet aan de gevolgen ervan.

De tweede reden is dat de studie van kunst en van de opvattingen over kunst een hoge vlucht neemt na 1900. In alle mogelijke richtingen bovendien. De esthetica van de twintigste en eenentwintigste eeuw is een onderwerp dat zijn eigen boek verdient. Daarin moet plaats zijn voor zo uiteenlopende benaderingen als de etnografie en de antropologie (denk aan Claude Lévi-Strauss of aan Johan Huizinga’s Homo Ludens), de psychoanalyse, het existentialisme (Martin Heidegger, Jean-Paul Sartre), de analytische wijsbegeerte (Ludwig Wittgenstein, Nelson Goodman), de semiotiek (Roland Barthes) en vele anderen. Overigens zijn er in het Nederlands al uitstekende werken over de moderne esthetica voorhanden, zoals Als in een donkere spiegel: De kunst in de moderne filosofie van Frank Vande Veire (2003).

Dit boek vormt het resultaat van acht jaar lesgeven over de geschiedenis van de kunstfilosofie aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (Antwerpen) en aan Sint Lucas Antwerpen. In die periode is het voor mij een steeds problematischer, of liever, een steeds eenzijdiger geschiedenis gebleken. Vrijwel zonder uitzondering waren de hoofdrolspelers van dit verhaal allemaal lid van een blanke, welgestelde en mannelijke elite. Dat is op zich geen reden om hun ideeën links te laten liggen. Alleen weten we helemaal niets over wat de andere 99,9% van de mensheid dacht over de kunst van hun tijd. Het is nooit neergeschreven hoe de Atheense vrouwen en kinderen keken naar tragedies en komedies. Of hoe de anonieme monnik-kunstenaars uit de christelijke middeleeuwen zich voelden bij het strenge onderscheid tussen praktische en theoretische kennis van de kunst. Of hoe de ongeletterde arbeiders uit de achttiende-eeuwse fabrieken stonden tegenover de nieuwe verhouding tussen natuur en techniek, die de romantische denkers zo bezighield.

De geschiedenis van de westerse kunstfilosofie is geen gediscrediteerde of waardeloze geschiedenis. Integendeel, het is een canonieke geschiedenis. Dat betekent dat we vandaag nog altijd onze eigen houding tegenover die canon moeten bepalen. Daarom dit boek. Alleen moeten we voor ogen houden dat het een verhaal met veel lacunes is, en dat weinigen eraan hebben bijgedragen. Laat het een aansporing zijn, om de kunstfilosofie van de eenentwintigste eeuw een meer divers gezicht te geven.


1. Alain Badiou, Inesthetiek: kunst, politiek, filosofie. Vert. J. Beerten. Amsterdam: Octavo, 2012, p. 88–105.

2. Newman gecit. in Paul Mattick, ‘Aesthetics and Anti-Aesthetics in the Visual Arts.’ The Journal of Aesthetics and Art Criticism, jg. 51, nr. 2 (1993), p. 253.

3. Joost de Bloois en Ernst van den Hemel, ‘Een interview met Alain Badiou.’ In: Badiou, Inesthetiek, p. 49.

Meer lezen? Bestel nu